“Monica vond de naam Rombouts niet universeel genoeg. In een oude Franse tekst was ik het woord Azart tegengekomen. Dat woord kan verwijzen naar het alfabet en – via het Franse hasard – naar de arbitraire relatie van taal en werkelijkheid. Daar konden we beiden mee leven.”
— Guy Rombouts
A choice is always a limitation.
Gesprek met Guy Rombouts. Koen Brams & Dirk Pültau
Koen Brams/Dirk Pültau: Jouw familie was werkzaam in een drukkerij. Wat werd er zoal gedrukt?
Guy Rombouts: Het was de plaatselijke drukkerij van Geel. We deden het typische familiedrukwerk en we gaven Het Nieuwsblad van Geel uit, een wekelijkse krant die verscheen op zo’n 5000 exemplaren. Dat blad bestaat ondertussen al 153 jaar – weliswaar met een onderbreking tijdens de Duitse bezetting. Mijn overgrootvader is als meestergast begonnen bij de stichter van Het Nieuwsblad. Daarna werd de zaak geleid door mijn grootvader en mijn vader. Mijn moeder werkte er ook, en daarnaast nog vier à vijf mensen, drukkers en zetters. Toen ik zo’n dertig jaar was, is het blad overgenomen.
K.B./D.P.: Heb jij de drukkerij ooit geleid?
G.R.: Nee, dat was niets voor mij. Maar ik heb er wel tot mijn dertigste gewerkt.
K.B./D.P.: Wat deed je?
G.R.: Ik hielp bij het drukwerk en bij de redactie van Het Nieuwsblad. Ik zocht teksten en auteurs.
K.B./D.P.: Jij was opgeleid om in een drukkerij te werken?
G.R.: Ik heb technisch onderwijs gevolgd op het HIGRO, het Hoger Instituut voor Grafisch Onderwijs in Gent, waar ik op internaat zat. Ik beschik dus over het vereiste diploma. Maar nadien werd het Sint-Lucas. Ik was geïnteresseerd in kunst.
K.B./D.P.: Waar kwam die interesse vandaan?
G.R.: Die is er altijd geweest. Ik denk dat je daarmee geboren wordt. Ik las al Sesam kunstgeschiedenis toen ik twaalf jaar was.
K.B./D.P.: Welke richting heb je op Sint-Lucas gekozen? Schilderkunst of beeldhouwkunst?
G.R.: Geen van beiden! Ik deed grafiek. Geen toegepaste grafiek, wat toen publiciteit heette, maar vrije grafiek. Leo Copers had een atelier in de Roskamstraat in Gent. Het huis werd gehuurd door Staf Renier, ook een interessante kunstenaar, maar hij is inmiddels gestopt.
K.B./D.P.: Gek dat jij zo’n band had met Leo Copers… Wat hadden jullie gemeen?
G.R.: De verwondering over het gewone; het feit dat wij het normale niet normaal vinden. Dat hadden wij zeker gemeen, maar ik heb dat volledig op taal toegespitst. Ik verwonder mij erover dat een cirkeltje plots een letter ‘o’ wordt en dat iedereen dat normaal schijnt te vinden.
K.B./D.P.: Hoe uitte die verwondering zich dan tijdens jouw academietijd? Wat voor kunst maakte jij toen?
G.R.: Daar herinner ik mij niets meer van.
K.B./D.P.: Echt niet? Wat heb je gemaakt als eindwerk?
G.R.: Ik heb geen eindwerk gemaakt. Ik ben zonder diploma vertrokken. Ik had allicht genoeg opgesnoven van de atmosfeer op de kunstacademie, en mijn vader wilde het kalmer aan doen in de drukkerij. Ik werd zo’n beetje naar
huis geroepen.
K.B./D.P.: Maar herinner jij je nog de sfeer in het milieu rond Sint-Lucas? Wat hield jullie bezig midden jaren ’70?
G.R.: Eigenlijk vooral muziek. Veel blues en jazz. Roland, de Gentse blueszanger, trad bijna wekelijks op. In de popmuziek was Frank Zappa heel populair en in de beeldende kunst stond vooral de pop art in de belangstelling. Het anarchisme hield ons ook bezig. Ik kwam ook wel in de Plus-Kern van Jenny Van Driessche en Yves De Smet. En ik ging regelmatig naar de film in Studio Skoop.
K.B./D.P.: Zijn er jou leraars bijgebleven op Sint-Lucas?
G.R.: Verschillende, maar de enige met wie ik nog contact heb is Bert Demyttenaere. Hij is na Sint-Lucas aan de Universiteit van Amsterdam mediëvist geworden. Demyttenaere was ook een dichter en een goede vriend van Marcel Van Maele.
K.B./D.P.: Na je studies ging je naar de drukkerij. Was jij daar ook als kunstenaar actief?
G.R.: Een beetje. Ik experimenteerde met letters. Ik bewonderde Hendrik Nicolaas Werkman en Saul Steinberg omdat zij met letters speelden. Zij deden iets met letters, los van hun communicatieve functie. Rond mijn dertigste, toen ik naar Antwerpen kwam, raakte ik ook geïnteresseerd in concrete poëzie.
K.B./D.P.: Dan kende je Paul De Vree en zijn tijdschrift De Tafelronde?
G.R.: Ik kende De Vree en De Tafelronde van naam. Ik herinner mij ook de eerste nummers van Randstad, en het tijdschrift Labris, een undergroundtijdschrift dat vooral concrete poëzie en beatpoëzie bracht, maar ook plastische kunst; Marcel Broodthaers heeft erin gepubliceerd. Dan zijn er nog het tijdschrift Barbarber en het weekblad De Groene Amsterdammer, waar ik ook veel aan had. Niet dat ik die mensen persoonlijk kende. Wie ik wel kende, waren Frans Denissen en Leon Van Essche. Van Essche was ook met taal en met alfabetten bezig.
K.B./D.P.: Je zei zonet dat je in de drukkerij van je ouders met letters experimenteerde. Wat hield dat precies in?
G.R.: Ik werp niet graag dingen weg, en dus gebruikte ik tijdens het kuisen van de machine de laatste inktresten om afdrukken te maken. Maar het enige wat ik mij daarvan herinner, is een immense stapel papier zonder hoogte- of laagtepunt. Het is moeilijk om een voorbeeld te geven.
K.B./D.P.: Je speelde met toeval?
G.R.: Onder andere. Maar die bladen waren niet louter abstract; ik was ook bezig met schriftuur.
K.B./D.P.: Heb je nooit overwogen om een deel daarvan in te kaderen of te bundelen?
G.R.: Dat is er nog niet van gekomen. Dat heeft met mijn inertie te maken. Ik hoop dat mijn kot niet afbrandt.
Drieletterwoorden (1979-1983)
K.B./D.P.: In 1977 heb je het boek Geschreven en
gedrukt gemaakt.
G.R.: Dat was een stapel briefpapier waarvan elk vel op een andere manier beschreven was: met bloed, doorheen carbonpapier, met de duim, met de elleboog, met behulp van fotokopies, zonder handen, met een inktrol… met de knieholte en het linkerneusgat… Met het potlood in mijn oor, met de pinknagel als een pen… Ik werkte ook op een blaadje papier in de regen. Dat hele pak was opgevat als een alfabetische lijst; ik maakte er telkens nieuwe selecties uit.
K.B./D.P.: Dat is het eerste werk dat getuigt van jouw fascinatie voor het alfabet!
G.R.: Eigenlijk wel. Ik zocht naar de meest arbitraire ordening. De alfabetische volgorde is een garantie voor neutraliteit,
ze kent geen hiërarchie. Maar veel van wat ik toen deed, bestaat uit notities en aantekeningen op losse vellen.
Ik noteerde bijvoorbeeld de idee: “een lijst maken van alle drieletterwoorden”.
K.B./D.P.: Jouw drieletterwoorden-project is dus ontstaan nadat je die notitie had gemaakt?
G.R.: Ja, en toen heb ik het volledige Van Dalewoordenboek van de Nederlandse Taal op drieletterwoorden doorzocht. Ik heb ook stapels boeken doorploegd, en dan noteerde ik alle uitdrukkingen die ik niet begreep, of alle spreekwoorden, of alle uitdrukkingen met ‘en’ in het midden: ‘hoog en laag’ of ‘nabij en ver’. Soms haalde ik ze ook uit gesprekken – ‘Bernd en ik’ bijvoorbeeld. Daar schreef ik een heel boek mee vol. Ik vulde eerst de rechterpagina, draaide het boek om, en begon weer met de rechterpagina. Stel je voor dat twee mensen tegenover elkaar aan een tafel zitten; ze slaan het boek open en beginnen op een willekeurige plaats te lezen…
K.B./D.P.: Dacht je echt aan een performance? Of wilde je gewoon dat boekje maken?
G.R.: Ik had een performance in mijn hoofd, maar dat is er nooit van gekomen. Tussen 1970 en 1975 heb ik drie of vier van die boekjes gemaakt. Ik heb toen ook een heel boek volgeschreven met oei, wat ook een drieletterwoord is. Maar dat is allemaal nooit tentoongesteld.
De rest van het interview kunt u
hier lezen.
Click here to view the word AZART in 3d.
Taaltheorie
K.B./D.P.: Het Azart houdt ook een soort taaltheorie in.
G.R.: Dat klopt.
K.B./D.P.: Nu lopen de interpretaties van die taaltheorie nogal uiteen. De ene criticus zegt dat jullie de conventionaliteit van de taal bevestigen, de andere betoogt dat jullie de taal speelser of onconventioneler maken. Voor de ene wijst het Azart op de onuitspreekbaarheid en de onbereikbaarheid van de werkelijkheid, voor de andere geldt dat taal en werkelijkheid terug één worden. Hoe sta jij daartegenover?
G.R.: Ik zie taal als een geschenk. Mijn werk zegt dat taal niet vanzelfsprekend is, dat je niet geboren wordt met taal. De taal is menselijk – maar dat menselijke is er niet zomaar. Het is een cadeau dat je moet krijgen van anderen.
K.B./D.P.: En kun je dan zeggen dat het Azart die andersheid toont? Bij het Azart blijf je immers op de vreemdheid van de code botsen. Jij toont dus het gecodeerde van het taalsysteem.
G.R.: Dat zou kunnen kloppen. Bij gewone taal zie je de betekenis gans voor ogen; bij het Azart is dat nooit zo. Zelfs voor mij is het Azart nog vreemd. Ik moet ook nog altijd spellen. Dat komt waarschijnlijk omdat er te weinig literatuur is.
K.B./D.P.: Het Azart omvat niet 26, maar 27 tekens. Het 27ste teken van het alfabet is de zogenaamde alfa.
G.R.: De alfa is een praktisch teken. Sommige woorden of tekens – bijvoorbeeld de x-as en de y-as – kunnen niet op elkaar aansluiten. In dat geval dient de alfa als bindteken. Ik gebruik de alfa ook om de spaties tussen woorden te markeren.
K.B./D.P.: Je zou dat 27ste teken ook filosofisch kunnen opvatten: het is de voorwaarde én de sluitsteen van het systeem. Het systeem verschijnt in een supplementair teken dat dit systeem mogelijk maakt en alles samenhoudt. De alfa is dus een metafysisch teken.
G.R.: Ja. En 27 bestaat uit twee en zeven. Twee plus zeven is negen, en de kleinste eenheid waarin 27 verdeeld kan worden is drie.
K.B./D.P.: Zou men jullie werk kunnen lezen als een kritiek op de instrumentalisering van de taal?
G.R.: Ik vind van wel. Het utiliteitsdenken is diep in de taal doorgedrongen – ik zou willen dat taal meer dient om iets te benaderen; niet om eraan te raken, maar om eromheen te cirkelen.
K.B./D.P.: Het cirkelvormige gebruik van het Azart toont dat de taal een binnen heeft, en dus ook altijd iets buitensluit.
G.R.: Ja, de taal is ook een muur. Iemand die spreekt, richt een woord op, hij kent de binnenkant ervan, maar andere mensen worden geconfronteerd met de buitenkant. Er blijft dus altijd een breuk. Het is verschrikkelijk! Ik denk dat talloze misverstanden en oorlogen daaruit voortkomen. Twee mensen spreken over een probleem en denken dat ze communiceren, dat ze over hetzelfde spreken. Op het einde gaan ze naar huis, in de veronderstelling dat alles uitgepraat en opgelost is. Maar het is dikwijls erger geworden. De lineaire manier van drukken, spreken en denken wordt nog altijd geaccepteerd als ‘vanzelfsprekend’. We hebben een niet-lineaire manier van denken over de structuur van de wereld nodig.
K.B./D.P.: Enerzijds toont het Azart de vreemdheid van de code, anderzijds heb je met het Azart ook werken gemaakt waarin object en taal lijken samen te vallen. Je hebt bijvoorbeeld een roeispaan gemaakt in de vorm van het woord row. In je concepttekst uit 1983 schrijf je bovendien: “Met deze tong der hand krijgen de sukkelaars die niet over een ding schrijven, doch die het ding-zelf willen schrijven het een stuk eenvoudiger.” Jij toont dus een muur… maar je wil die muur ook slopen en de taal met het ding verzoenen.
G.R.: Voor mij is het dubbel. Voor mij is het de ene dag zus en de andere dag zo. Het ligt niet vast. Ik heb trouwens ook een lepel gemaakt in de vorm van het woord lepel. Je kunt dat lezen én je kunt ermee eten.
K.B./D.P.: Maar als je vertrekt van een andere taal, bijvoorbeeld van het Engelse spoon of het Duitse Löffel, dan krijg je een compleet ander letterbeeld. De verhouding met de werkelijkheid blijft dus arbitrair.
G.R.: Het Azart is nochtans wel vertaald. Voor alle letters zijn er equivalenten in vijf andere talen. Bij Camille von Scholz in Brussel, in 1989, werden de vertalingen van het Azart, met naast het Nederlands ook het Frans, Duits, Engels voor het eerst gepresenteerd – dat was in 1989. Later is er nog het Spaans bijgekomen. In het Nederlands is de b een barensteel, in het Engels wordt de b vertaald als barred.
K.B./D.P.: Die kunstgrepen onderstrepen toch alleen maar de arbitraire relatie van taal en werkelijkheid?
G.R.: Nee, het alfabet is óók ontworpen om te laten zien dat de taal kan samenvallen met de werkelijkheid.
K.B./D.P.: Dat het die illusie kan produceren.
G.R.: Die lepel is toch echt?! Ik heb ooit een boek gemaakt in de vorm van het woord boek. Die vorm heeft het bijkomende voordeel dat je het boek met één hand kunt doorbladeren.
K.B./D.P.: De vorm van het woord is rekbaar. Je kunt het woord of de zin groot of klein maken, je kunt de betekenis van het woord meenemen in de schrijfwijze, maar je kunt het ook niet doen.
G.R.: Je kunt woord en betekenis doen samenvallen. Zonsondergang was een van de eerste woorden die ik schreef in het Azart – ik heb met dat woord een zonsondergang getekend.
K.B./D.P.: Maar je had ook het omgekeerde kunnen doen en géén zonsondergang kunnen tekenen. Daarin berust het plastische – de rekbaarheid – van jouw werk, en daar zit ook de spanning.
G.R.: Ja. Ik denk dat er altijd twee opties zullen blijven.
K.B./D.P.: Is het niet vreemd dat jij geen keuze wil maken?
G.R.: Ik kan alleen antwoorden dat ik die keuze niet wil maken. Een keuze is altijd een beperking.